Column: Het snobisme van Joost Pollmann

Joost-PollmannIk ken best wat mensen die de Haarlemse festivaldirecteur en stripjournalist Joost Pollmann een elitaire snob vinden. Zulke mensen ontploffen bijkans wanneer Pollmann het waagt om essays over strips te schrijven. Ze vinden zijn epistels in de Volkskrant aanmatigend omdat er talloze veellettergrepige woorden in staan, zoals iconografisch, nomenclatuur of abecedarium. Bovenal vinden ze dat hij koketteert met moeilijke beeldromans die niemand leest, zoals het werk van Dominique Goblet, Ben Katchor, Jiro Taniguchi, Dylan Horrocks en het collectief Actus Tragicus.

Zulke mensen hebben het niet begrepen. Pollmann is namelijk een godsgeschenk voor het beeldverhaal. Natuurlijk laat Pollmann zich voorstaan op zijn stripkennis, want wat is er mis met kennis? Het zijn juist degenen zonder visie en deskundigheid die zich bedienen van snobisme en dikdoenerij. Tegenover leken noemen zij Lorenzo Mattotti een groot schilder die ooit de mondiale kunstmusea zal veroveren (dream on!) of pronken zij met gesigneerde exemplaren van boekjes waar maar honderd freaks de hand op kunnen leggen.

Pollmanns critici zouden er goed aan doen om eens wat beter zijn stukken te lezen. Een uitgelezen kans wordt hen nu geboden dankzij de bij Bert Bakker verschenen essaybundel Een indruk van echtheid. Het is geen loflied van een stripfanaat geworden want, zo schrijft Pollmann, ‘fanaten zijn een beetje zielig’. Hoewel er natuurlijk veel ‘oliedomme strips’ bestaan, behandelt Pollmann het beeldverhaal als een volwassen kunstvorm. ‘Ik leg verbanden met film, literatuur, schilderkunst, theater en muziek, niet om duur te doen maar omdat die verbanden bestaan. Noem het een vorm van culturele integratie.’

Persoonlijk keek ik vooral uit naar het niet eerder gepubliceerde essay ‘Grootheidswaan van een kleinkunst’, waarover Pollmann vooraf beloofde dat het de stripkritiek zou becommentariëren. In de praktijk doet het meer dan dat. Pollmann belicht de wijze waarop voorvechters zich overschreeuwen om ‘hun’ kleinkunst te verheffen tot het serieuze kunstdomein. Dat kan poppentheater zijn, maar ook strip.

‘Apologeten van de kleinkunsten – dat wil zeggen van disciplines die zo subcultureel zijn dat ze per definitie buiten De Canon vallen – lijden aan een minderwaardigheidscomplex dat vaak vermomd gaat als meerderwaardigheidscomplex’, stelt Pollmann nuchter vast. Hij citeert Charles Dierick, directeur van het Belgisch Centrum van het Beeldverhaal, die de Romeinse stripreeks Alex associeert met Poussin, Ingres, Caravaggio, Machiavelli, Aristoteles, Da Vinci, Mozart ‘en wie eigenlijk niet’. Droog maar genadeloos concludeert Pollmann: ‘In zijn ijver om striptekenaar Jacques Martin tot reus te verheffen, verkleint hij hem tot dwerg.’ Au!

De boodschap moge duidelijk zijn: wie het beeldverhaal meer status wil geven, moet met relevante argumentatie komen, niet met namedropping of holle retoriek. Dus noem strips niet ‘de grootse, warme fluistering uit het cultureel onderbewustzijn’, zoals Tom Spurgeon in Expo 2000, en maak al helemaal niet zulke uitglijers als Dierick. Critici zullen natuurlijk wijzen op Pollmanns eigen breedsprakigheid en het opzichtig schermen met namen als Roland Barthes, Umberto Eco en Saul Steinberg. Zijn retoriek is echter overvol, in plaats van hol – bijna net zo rijk aan beelden als een graphic novel. Dus niet lullen, maar lezen!

Dit is de tiende column van journalist Jeroen Mirck in stripblad Myx, verschenen in de editie van december 2005/ januari 2006.

Tags: , , , , , , ,

One Response to “Column: Het snobisme van Joost Pollmann”

  1. Joost Pollmann stopt met Stripdagen Says:

    […] Dit weekend vinden weer de Stripdagen Haarlem plaats. Dit tweejaarlijkse festival is uniek in Nederland: geen enkel ander evenement geeft zo’n brede inkijk in de artistieke rijkdom van het beeldverhaal. Met dank aan Joost Pollmann, de festivaldirecteur die er na deze editie mee stopt. […]

Leave a Reply