Column: Houten man

Marten-Toonder

De Arena stroomt vol met mensen. Fans, diehard fans. Mannen met geruite jassen aan, vrouwen met een olijke Ollie getatoeëerd op hun rechterborst. Het is veel Hema-goud dat er blinkt: kettinkjes met Tom Poes erop, horloges met een heer van stand. Een enkel weerbarstig type loopt met de rug recht rond om met zijn T-shirt te pronken: ‘Als je begrijpt wat ik bedoel!’

Voor deze mensen is hun idool een way of life. Dan zwelt de muziek aan. Op een groot scherm verschijnen beelden uit de avondvullende speelfilm van Harrie Geelen. Wanneer Olivier B. Bommel wanhopig ‘Zwelgje!’ schreeuwt, barst de overvolle Arena massaal in huilen uit. Een volk neemt afscheid van een levenskunstenaar. Live in de studio praat een cynische, houterige Jeroen Pauw na met twee bestuursleden van de Marten Toonder Verzamelaars Club. ‘Is dit niet wat veel eer voor een tekenaar van stripjes?’ De verzamelaars buitelen over elkaar heen in verontwaardiging, Pauw sluit grijnzend af.

Nee, zo ging het natuurlijk niet. Het overlijden van Marten Toonder haalde de voorpagina’s van de kranten en de opening van het Journaal, maar het mediale afscheid voltrok zich in soberheid en ernst. Geen massahysterie, maar gelatenheid. Had Toonder immers niet zelf al jaren gezinspeeld op de dood? Waren de laatste jaren niet een aaneenschakeling geweest van verlies en eenzaamheid? Nee, van een heer van stand neemt men ingetogen afscheid.

Maar nam het publiek wel afscheid van de ware Toonder? Dat is de vraag die je jezelf kunt stellen bij het lezen van de toespraken bij de crematie van de meester, gebundeld in een compacte herdenkingsuitgave bij Stripschrift 371. Zo zei voormalig meesterknecht Dick Matena daar in Driehuis: ‘De ernst reserveerde hij voor interviews en televisie-optredens, maar in een klein gezelschap toonde hij gul zijn andere kant: de charmante, geestige causeur’.

Seth Gaaikema, fan en vriend, sprak ook: ‘Ik kon onbedaarlijk met hem lachen en mocht alles tegen hem zeggen. Hij had alleen dat duwtje nodig om uit zijn monopessimisme te komen. De meeste televisie-interviewers zagen dat in hun oppervlakkigheid niet en lieten hem de laatste jaren somberen op het scherm.’ Wanneer Gaaikema hem na zo’n interview vroeg wat hij ervan vond, zei Toonder: ‘Deze interviewer was een houten man.’

Het zijn mooie, intieme anekdotes, die de ware mens tonen achter het harnas van de Grote Kunstenaar. Het is slechts weinigen gegund om dat harnas te ontgespen. Ergens in de jaren negentig sprak ik Toonder kort in Groningen, tijdens de presentatie van de plannen voor het Nederlands Stripmuseum. Het was een babbeltje van niks, dat niettemin grote indruk op me maakte. Graag had ik hem eens geïnterviewd. Maar dan niet als een houten man.

Dit is de achtste column van journalist Jeroen Mirck in Myx, verschenen in de editie van oktober 2005.

Tom-Poes-exit

Tags: , , , , , , , , , ,

Leave a Reply